Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Herziening AIO-aanvulling. Inkomen uit AOW, ABP -pensioen, Belgisch rustpensioen en belasting teruggaven, wijzigt regelmatig. Ten aanzien van het Belgisch rustpensioen heeft appellante niet aan de hand van concrete stukken aannemelijk gemaakt waarom de door de Svb in aanmerking genomen bedragen bij de vaststelling van de AIO-aanvulling onjuist zijn. De Svb heeft terecht te kennen gegeven dat hij slechts aan de hand van een definitieve belastingaanslag kan vaststellen of een wijziging in het inkomen heeft plaatsgevonden die tot een eventuele herziening van het recht op AIO-aanvulling dient te leiden.

Uitspraak



12/455 WWB, 12/2156 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank ’s-Gravenhage van

7 december 2011, 10/8305 (aangevallen uitspraak 1) en van 7 maart 2012, 11/8815 (aangevallen uitspraak 2)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. R.G. Groen, advocaat, hoger beroepen ingesteld.

De Svb heeft verweerschriften ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2013. Appellante is, met bericht, niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.J. van de Nes.

Na sluiting van het onderzoek ter zitting is het onderzoek door de Raad heropend omdat het niet volledig is geweest. Aan appellante is verzocht om nadere stukken in te dienen en vragen te beantwoorden. Aan de Svb zijn vragen gesteld.

Bij brief van 19 juni 2013 heeft appellante nadere stukken ingediend en daarop een toelichting gegeven bij brief van 28 april 2014. De Svb heeft bij brieven van 3 juli 2013, 25 november 2013 en 4 juli 2014 vragen van de Raad beantwoord. Appellante heeft bij brief van

18 december 2013 haar zienswijze naar voren gebracht en bij brief van 28 augustus 2014 een vraag van de Raad beantwoord.

Met toestemming van partijen heeft de Raad vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft, waarna hij het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellante, geboren [datum] 1942, ontvangt een pensioen ingevolge de Algemene Oudersdomswet (AOW), Belgisch rustpensioen, ABP -pensioen, voorlopige teruggaven van de Belastingdienst en algemene bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling). In verband met een wijziging in het inkomen van appellante heeft de Svb bij besluit van 10 mei 2010 (besluit 1) de

AIO-aanvulling herzien over de periode van januari 2009 tot en met april 2010. In verband hiermee heeft de Svb appellante een bedrag van € 53,66 nabetaald.

1.2.

Bij besluit van 18 april 2011 (besluit 2) heeft de Svb in verband met een wijziging in het inkomen van appellante de AIO-aanvulling herzien over de periode van januari 2010 tot en met december 2010. Het teveel betaalde bedrag van € 4,04 vordert de Svb niet terug van appellante. Bij besluit van 27 april 2011 (besluit 3) heeft de Svb in verband met een wijziging in het inkomen van appellante de AIO-aanvulling herzien over de periode van januari 2011 tot en met april 2011. In verband hiermee heeft de Svb appellante een bedrag van € 142,32 nabetaald. Bij hetzelfde besluit heeft de Svb de AIO-aanvulling vanaf mei 2011 vastgesteld op € 74,52 per maand.

1.3.

Bij besluit van 13 oktober 2010 (bestreden besluit 1) heeft de Svb het bezwaar van appellante tegen besluit 1 gegrond verklaard, dit besluit herroepen voor zover het de vaststelling van de hoogte van het Belgisch rustpensioen betreft, een vergoeding van de kosten in bezwaar toegekend tot een bedrag van € 874,- en bepaald dat appellante recht heeft op vergoeding van wettelijke rente. De Svb heeft appellante een bedrag van € 119,06 aan AIO-aanvulling nabetaald.

1.4.

Bij besluit van eveneens 13 oktober 2010 (rentebesluit) heeft de Svb aan appellante een bedrag van € 1,49 aan wettelijke rente vergoed in verband met de uit bestreden besluit 1 voortvloeiende nabetaling van € 119,06.

1.5.

Bij besluit van 10 oktober 2011 (bestreden besluit 2) heeft de Svb het bezwaar van appellante tegen de besluiten 2 en 3 ongegrond verklaard.

1.6.

Het bezwaar van appellante tegen het rentebesluit heeft de Svb op 17 december 2010 doorgezonden naar de rechtbank.

2. Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank, samengevat, het volgende overwogen. Appellante heeft geen recht op een vaste AIO-aanvulling, omdat de hoogte ervan mede afhankelijk is van het inkomen van appellante. Wanneer het maandelijkse inkomen wisselt, wordt de AIO-aanvulling hierop afgestemd. Er bestaat geen aanleiding om de door de Svb genoemde bedragen van het Belgisch rustpensioen voor onjuist te houden. De Svb heeft de voorlopige teruggave van inkomstenbelasting over het jaar 2010 terecht als inkomen in aanmerking genomen, nu deze voorlopige teruggave pas per 1 januari 2011 is stopgezet.

3. Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. De overwegingen van de rechtbank zijn vrijwel identiek aan die in aangevallen uitspraak 1. Ten aanzien van de door appellante in beroep overgelegde stukken van de Belastingdienst over 2010 heeft de rechtbank overwogen dat deze stukken ten tijde van bestreden besluit 2 niet bekend waren bij de Svb, zodat hij hiermee bij de vaststelling van de AIO-aanvulling geen rekening heeft kunnen houden. Appellante kan de Svb verzoeken om op basis van deze stukken de vaststelling van de AIO-aanvulling over het jaar 2010 te herzien.

4. Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraken gekeerd. Daartoe heeft zij, samengevat, het volgende aangevoerd. Het is niet duidelijk waarom steeds wisselende bedragen worden gekort op de AIO-aanvulling en waarom de uitbetaalde bedragen steeds wisselen. Verder heeft de Svb de hoogte van het Belgisch rustpensioen niet juist vastgesteld als gevolg waarvan de AIO-aanvulling te laag is. Ten slotte heeft de Svb ten onrechte de

AIO-aanvulling niet herzien naar aanleiding van wat appellante heeft overgelegd en te kennen gegeven in verband met de voorlopige teruggave door de Belastingdienst.

5. De Raad verwijst voor het wettelijk kader naar de aangevallen uitspraken en komt tot de volgende beoordeling.

5.1.

Het geschil is beperkt tot de vraag of de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat de Svb de AIO-aanvulling over de periode van januari 2009 tot en met april 2011 op juiste wijze heeft herzien.

5.2.

De AIO-aanvulling heeft uit de aard van de regeling een complementair karakter. Indien het inkomen van een belanghebbende die 65 jaar of ouder is beneden de voor hem van toepassing zijnde bijstandsnorm ligt, dan vult de Svb het inkomen aan tot de bijstandsnorm. De Svb is wettelijk verplicht de AIO-aanvulling per kalendermaand vast te stellen en te betalen. Dit betekent dat als er wijzigingen optreden in het inkomen van de belanghebbende de Svb de AIO-aanvulling opnieuw en per maand dient vast te stellen. Appellante kan worden toegegeven dat, zeker wanneer het inkomen regelmatig wijzigt, de daardoor noodzakelijke besluitvorming van de Svb een onoverzichtelijke situatie kan opleveren. Een vast bedrag aan AIO-aanvulling, zoals appellante in haar beroepsgrond lijkt te bepleiten, kan hiervoor evenwel geen oplossing bieden, omdat dit wettelijk niet is toegestaan. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.

5.3.

Ten aanzien van het Belgisch rustpensioen heeft appellante niet aan de hand van concrete stukken aannemelijk gemaakt waarom de door de Svb in aanmerking genomen bedragen bij de vaststelling van de AIO-aanvulling onjuist zijn. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.

5.4.1.

Appellante heeft in het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 aangevoerd dat de Svb de AIO-aanvulling ten onrechte niet heeft herzien naar aanleiding van wat appellante heeft te kennen gegeven over de teruggave door de Belastingdienst. Kennelijk doelt appellante op haar brief van 11 augustus 2011 in het kader van haar bezwaar tegen de besluiten 2 en 3. Verwezen wordt naar wat hierna is overwogen in 5.4.2 en 5.4.3. Verder heeft appellante in verband met de teruggave over 2010 een brief van de Belastingdienst van

18 januari 2012 overgelegd waarin melding wordt gemaakt van een door appellante terug te betalen bedrag van € 353,-. Bij brief van 4 juli 2014 heeft de Svb te kennen gegeven dat dit bedrag in mindering is gebracht op de voorlopige teruggave waarmee de Svb in 2010 rekening heeft gehouden. Dit heeft in juli 2012 geleid tot een nabetaling aan appellante van

€ 341,87. Hierover is appellante geïnformeerd bij besluit van 28 juni 2012. Appellante heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt, zodat de juistheid van deze nabetaling in rechte vaststaat. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.

5.4.2.

Appellante heeft in hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2 aangevoerd dat de Svb de AIO-aanvulling ten onrechte niet heeft herzien naar aanleiding van haar brief van

11 augustus 2011. In deze brief heeft appellante aan de Svb te kennen gegeven dat de Belastingdienst sinds 1 januari 2011 de voorlopige teruggave heeft stopgezet, dat de Belastingdienst € 58,- per maand incasseert voor de verkregen teruggave over 2009 en dat appellante de teruggave over 2008 in 2011 heeft vereffend.

5.4.3.

Uit bestreden besluit 2 blijkt dat de Svb bij de herziening van de AIO-aanvulling met ingang van januari 2011 rekening heeft gehouden met de stopzetting van de voorlopige teruggave door de Belastingdienst sinds 1 januari 2011. Met betrekking tot 2009 heeft appellante bij brief van 19 juni 2013 stukken overgelegd waaruit kan worden opgemaakt dat zij de op grond van een voorlopige aanslag aan de Belastingdienst terug te betalen teruggave van € 552,- gedurende de periode van februari 2011 tot en met februari 2012 in negen maandelijkse termijnen heeft voldaan. De Svb heeft bij brief van 4 juli 2014 echter te kennen gegeven dat hij slechts aan de hand van een definitieve aanslag kan vaststellen of een wijziging in het inkomen heeft plaatsgevonden die tot een eventuele herziening van het recht op AIO-aanvulling dient te leiden. Deze handelwijze wordt niet onjuist geoordeeld. Ook deze beroepsgrond slaagt daarom niet.

5.4.4.

Ten slotte valt hetgeen appellante heeft aangevoerd over 2008, gelet op wat is overwogen in 5.1, buiten de omvang van dit geding.

5.5.

Uit het voorgaande vloeit voort dat de hoger beroepen niet slagen, zodat de aangevallen uitspraken voor bevestiging in aanmerking komen.

6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.

Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en W.H. Bel en M.F. Wagner als leden, in tegenwoordigheid van T.A. Meijering als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2015.

(getekend) J.P.M. Zeijen

(getekend) T.A. Meijering

HD

» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature