U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Intrekking werkleeraanbod en inkomensvoorziening. Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat, wat er zij van de opstelling en houding van appellante, het werkplan van 23 augustus 2010 niet als een werkleeraanbod in de zin van de WIJ kan worden aangemerkt, ook niet in samenhang met het daarop gevolgde gesprek op 7 september 2010 en het toen ter ondertekening aangeboden contract. Nog daargelaten dat er geen besluit is genomen als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de WIJ , is er immers geen rapportage voorhanden die voldoet aan de in artikel 14, tweede lid, van de WIJ gestelde eisen. Bij het ontbreken van een concreet werkleeraanbod in de zin van de WIJ kan niet worden gezegd dat appellante dit heeft geweigerd. Het bestreden besluit berust derhalve op een onjuiste grondslag. Dit geldt zowel wat de intrekking van het werkleeraanbod betreft als de intrekking van de inkomensvoorziening die immers op de intrekking van het werkleeraanbod is gebaseerd.

Uitspraak



11/5249 WIJ

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellante], wonende te [woonplaats] (appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 4 augustus 2011, 11/898 (aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

het college van burgemeester en wethouders van Zandvoort (college)

Datum uitspraak: 10 april 2012

I. PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft haar vader, K. Paap, als gemachtigde hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2012. Voor appellante is de gemachtigde verschenen. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

II. OVERWEGINGEN

1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.

1.1. Appellante, geboren op [datum]1987, heeft zich op 15 januari 2010 gemeld bij het UWV Werkbedrijf voor een inkomensvoorziening ingevolge de Wet investeren in jongeren (WIJ). Op 17 februari 2010 heeft zij een zogeheten werkplan voor akkoord getekend. Bij besluit van 7 april 2010 heeft het college aan appellante met ingang van 19 februari 2010 een inkomensvoorziening op grond van de WIJ toegekend.

1.2. Op 23 augustus 2010 heeft appellante een onderhoud gehad met P. Kos, werkcoach van het UWV Werkbedrijf, en is een nieuw werkplan opgesteld. Besproken is dat appellante, omdat het haar nog niet was gelukt een administratieve baan te vinden, wordt aangemeld bij re-integratiebedrijf Prodies. Appellante heeft dit werkplan op dezelfde dag voor gezien getekend.

1.3. Op 7 september 2010 heeft appellante een intakegesprek gehad met C. Gerritsen, werkzaam bij Prodies. Tijdens dit gesprek is aan appellante een arbeidsovereenkomst voor de duur van drie maanden voorgehouden waarin was opgenomen dat zij in dienst zou treden bij S&CS in de functie van algemeen medewerker voor 22 uur per week. Zij zou onder meer schoonmaakwerkzaamheden in een dierenasiel gaan verrichten. Appellante heeft geweigerd daarop in te gaan omdat zij dit niet als ondersteuning zag voor haar pogingen om een reguliere bij haar opleiding passende administratieve baan te vinden. Enige dagen later is aan appellante telefonisch meegedeeld dat haar WIJ-uitkering zou worden beëindigd. Van 17 tot 29 september 2010 is appellante op vakantie geweest.

1.4. Bij besluit van 29 september 2010 heeft het college het werkleeraanbod en de inkomensvoorziening met ingang van 7 september 2010 beëindigd (lees: ingetrokken). Daaraan is ten grondslag gelegd dat appellante heeft geweigerd medewerking te verlenen aan de uitvoering van het aan haar gedane werkleeraanbod.

1.5. Bij besluit van 17 januari 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 29 september 2010 ongegrond verklaard. Daarbij is onder meer overwogen dat wellicht sprake is geweest van communicatieproblemen, maar dat appellante heeft volhard in de weigering het haar aangeboden arbeidscontract te tekenen, dat zij zelf na 7 september 2010 geen contact meer heeft gezocht met de gemeente en dat zij voorts op 27 september 2010 niet is verschenen op een afspraak met de behandelend gemeenteambtenaar.

1.6. Met ingang van 7 mei 2011 heeft appellante betaald werk aanvaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het ingestelde beroep, met een bepaling inzake griffierecht, gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De rechtbank heeft geoordeeld dat het op 23 augustus 2010 gedane werkleeraanbod voldoende passend was en voldeed aan de wettelijke voorwaarden, dat appellante weliswaar niet te verwijten valt dat zij de haar op 7 september 2010 voorgelegde overeenkomst niet heeft getekend maar dat haar opstelling na die datum haar wel is aan te rekenen en dat het college daaruit terecht heeft afgeleid dat zij de verplichtingen verbonden aan de WIJ niet wilde nakomen. De rechtbank heeft voorts overwogen dat de ingangsdatum van de intrekking van het werkleeraanbod en de inkomensvoorziening van appellante moet worden gesteld op 29 september 2010 .

3. Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Zij heeft aangevoerd, samengevat, dat zij tijdens het intakegesprek op 7 september 2010 werd overvallen met een werkaanbod, dat niet paste bij haar opleiding en ook niet aansloot bij eerder gemaakte afspraken.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij de te beoordelen periode is beperkt tot de datum van het intrekkingsbesluit (29 september 2010).

4.1. Artikel 14, tweede lid, van de WIJ bepaalt dat het college in een rapportage de wensen van de jongere ten aanzien van het werkleeraanbod vastlegt alsmede de wijze waarop deze wensen bij de vaststelling van aard, omvang en plaats van het werkleeraanbod zijn betrokken.

4.2. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WIJ stemt het college het werkleeraanbod af op de omstandigheden, krachten en bekwaamheden van de jongere, wiens recht op een werkleeraanbod is vastgesteld en stelt hierbij de jongere in de gelegenheid om schriftelijk of mondeling zijn wensen omtrent het werkleeraanbod kenbaar te maken.

4.3. Artikel 18, eerste lid, van de WIJ bepaalt dat het besluit van het college, inhoudende dat aan de jongere een werkleeraanbod wordt gedaan, in ieder geval bevat een omschrijving van de in het kader van het werkleeraanbod te verrichten activiteit naar aard, omvang en plaats.

4.4. Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat, wat er zij van de opstelling en houding van appellante, het werkplan van 23 augustus 2010 niet als een werkleeraanbod in de zin van de WIJ kan worden aangemerkt, ook niet in samenhang met het daarop gevolgde gesprek op 7 september 2010 en het toen ter ondertekening aangeboden contract. Nog daargelaten dat er geen besluit is genomen als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de WIJ , is er immers geen rapportage voorhanden die voldoet aan de in artikel 14, tweede lid, van de WIJ gestelde eisen. Bij het ontbreken van een concreet werkleeraanbod in de zin van de WIJ kan niet worden gezegd dat appellante dit heeft geweigerd. Het bestreden besluit berust derhalve op een onjuiste grondslag. Dit geldt zowel wat de intrekking van het werkleeraanbod betreft als de intrekking van de inkomensvoorziening die immers op de intrekking van het werkleeraanbod is gebaseerd.

4.5. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij is bepaald dat deze in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 17 januari 2011, dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het besluit van 29 september 2010 herroepen. De Raad heeft daarbij in aanmerking genomen dat niet aannemelijk is dat op 29 september 2010, anders dan voor die datum, beletselen bestonden voor voortzetting van de inkomensvoorziening op grond van de WIJ. De Raad zal voorts bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit.

5. Aanleiding bestaat het college te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 140,40 in beroep en op € 246,24 in hoger beroep wegens reis- en verletkosten van de gemachtigde, derhalve in totaal € 386,64.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij is bepaald dat die uitspraak in de

plaats treedt van het besluit van 17 januari 2011;

- herroept het besluit van 29 september 2010 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats

treedt van het door de rechtbank reeds vernietigde besluit van 17 januari 2011;

- veroordeelt het college in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep

tot een bedrag van € 386,64;

- bepaalt dat het college aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van

€ 112,-- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en R.H.M. Roelofs en J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 april 2012.

(get.) J.C.F. Talman.

(get.) J.M. Tason Avila.

HD


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature