Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Weigering WAJONG-uitkering. Voldoende medische grondslag. Niet gebleken dat de forse vermoeidheidsklachten, zoals appellante die ervaart, zijn toe te schrijven aan enige objectiveerbare medische aandoening. Geschiktheid voor de voorgehouden functies.

Uitspraak



10/4321 Wajong

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellante], wonende te [woonplaats] (appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 25 juni 2010, 08/417 (aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).

Datum uitspraak: 13 januari 2012

I. PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. W.P.J.M. van Gestel, werkzaam bij ARAG rechtsbijstand te Leusden, hoger beroep ingesteld.

Bij brief van 2 september 2010 heeft mr. Van Gestel een rapportage en een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) in het geding gebracht van verzekeringsarts/medisch adviseur drs. A.A.L.T. Kraft, gedateerd 19 juli 2010.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Daarbij is een rapport gevoegd van bezwaarverzekeringsarts M. Kleinjan van 1 november 2010.

Medisch adviseur Kraft heeft daarop gereageerd in rapporten van 9 december 2010 en 9 mei 2011.

Bezwaarverzekeringsarts Kleinjan heeft vervolgens gerapporteerd op 29 maart 2011 en 14 juni 2011.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Gestel. Het Uwv was niet vertegenwoordigd.

II. OVERWEGINGEN

1.1. Appellante, geboren [in] 1984, heeft op 21 maart 2007 een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) aangevraagd.

1.2. Op 12 april 2007 is appellante onderzocht door de verzekeringsarts. Deze heeft als diagnose gesteld: vermoeidheidssyndroom, spastisch colon en migraine. De verzekeringsarts achtte appellante op en vlak voor haar 17e jaar twee uur per dag belastbaar in lichte fysieke belasting en beperkte psychische belasting. Van september 2005 tot januari 2006 heeft appellante een studie in Engeland gevolgd. De verzekeringsarts achtte appellante in die periode niet beperkt. Ingaande (arbitrair) 1 januari 2006 achtte de verzekeringsarts appellante beperkt belastbaar voor psychische belasting en voor fysieke belasting zonder nacht- en wisseldiensten. De verzekeringsarts heeft de ingaande 1 januari 2006 geldende beperkingen neergelegd in een FML, waarin onder meer is vermeld dat appellante gemiddeld ongeveer 8 uur per dag en 40 uur per week kan werken.

1.3. In het rapport van 31 mei 2007 heeft de arbeidsdeskundige vastgesteld dat appellante per einde wachttijd per [datum] 2002 (18e jaar) volledig arbeidsongeschikt was. Zowel per 1 september 2005 als per 29 januari 2006 (na een wachttijd van 4 weken vanaf 1 januari 2006) was geen sprake van verlies aan verdiencapaciteit.

1.4. Bij besluit van 17 augustus 2007 heeft het Uwv geweigerd appellante met ingang van 21 maart 2006 een Wajong-uitkering toe te kennen.

1.5. De bezwaarverzekeringsarts heeft in haar rapport van 28 februari 2008 geconcludeerd dat er geen medische reden is om af te wijken van het belastbaarheidsoordeel van de primaire verzekeringsarts. De bezwaarverzekeringsarts is van oordeel dat de noodzaak van een urenbeperking niet met objectief medische gegevens wordt onderbouwd en dat de toepassing van de verzekeringsgeneeskundige standaard ‘verminderde arbeidsduur’ door de primaire verzekeringsarts correct was. De discussie over de ‘Engeland’-periode maakt volgens de bezwaarverzekeringsarts duidelijk dat de klachten van appellante onder invloed staan van haar psychisch welbevinden. Zij acht met de gestelde voorwaarden voor het persoonlijk en sociaal functioneren en de beperkingen ten aanzien van conflicthantering, energetisch belastende fysieke activiteiten en tot dagdiensten, voldoende rekening gehouden met de medisch geobjectiveerde problematiek.

1.6. Bij besluit van 3 maart 2008 heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.

2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het besluit van 3 maart 2008 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en dat het bestreden besluit op een voldoende medische grondslag berust. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen medisch objectiveerbare gegevens zijn waaruit blijkt dat de (bezwaar)verzekeringsartsen de belastbaarheid van appellante onjuist hebben vastgesteld dan wel dat in de FML onvoldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellante.

3. In hoger beroep heeft appellante, onder verwijzing naar de rapportages van medisch adviseur Kraft van 19 juli 2010, 9 december 2010 en 9 mei 2011, aangevoerd dat uit medisch oogpunt niet verklaarbaar is dat appellante van september 2005 tot januari 2006 niet beperkt was. Kraft stelt zich op het standpunt dat sprake is van een chronisch consistent klachtenbeeld zonder tekenen van tijdelijk herstel. Appellante heeft verwezen naar de brief van 13 december 2006 van reumatoloog M.H. de Jager, waarin melding wordt gemaakt van een al vele jaren bestaand klachten- dan wel mengbeeld van chronisch pijnsyndroom, spastisch colon en chronische vermoeidheid, gepaard gaande met progressief fysiek en sociaal disfunctioneren en begeleidende angststoornissen.

4. De Raad overweegt als volgt.

4.1. De Raad heeft in hetgeen appellante in hoger beroep ter zake van de medische grondslag van het bestreden besluit heeft gesteld geen grond gevonden om de rechtbank niet te volgen in haar oordeel. De Raad is van oordeel dat uit de beschikbare medische gegevens niet is gebleken dat de forse vermoeidheidsklachten, zoals appellante die ervaart, zijn toe te schrijven aan enige objectiveerbare medische aandoening.

4.2. De verzekeringsartsen hebben op basis van de anamnese en de gegevens uit het opleidingstraject van appellante (eindexamenjaar MAVO) over een periode die langer in het verleden ligt aangenomen dat er sprake was van een op dat moment zeer beperkte belastbaarheid. Tijdens het verblijf en de studie van appellante in Engeland in de periode september 2005 tot 1 januari 2006 was kennelijk sprake van verbetering. Dat de vermoeidheidsklachten in die periode heftig waren, acht de bezwaarverzekeringsarts niet aannemelijk, omdat dit niet consistent is met het überhaupt ondernemen van de hele ‘Engeland’-reis. De bezwaarverzekeringsarts heeft gewezen op een psychische component die een rol gespeeld kan hebben in fluctuaties in het medische toestandsbeeld en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Overigens heeft ook medisch adviseur Kraft in de rapportage van 19 juni 2010 aangegeven dat appellante in Engeland meer belastbaar was en acht deze adviseur het verdedigbaar dat appellante in die periode 4 uur per dag belastbaar was.

4.3. Appellante heeft niet met objectief medische gegevens onderbouwd waarom zij na terugkeer uit Engeland meer beperkt moest worden geacht dan door de verzekeringsartsen is aangenomen. De bezwaarverzekeringsarts heeft er terecht op gewezen dat in het journaal van de huisarts over de eerste maanden van 2006 geen melding wordt gemaakt van vermoeidheidsproblematiek. De eerste melding van die klachten in 2006 dateert immers van 29 mei 2006. De Raad overweegt voorts dat internist dr. J. van der Meulen zich in zijn brief van 13 augustus 2008 meer in algemene zin heeft uitgelaten over patiënten met het chronisch vermoeidheidssyndroom. Voorts heeft hij appellante in oktober 2000 twee keer gezien en geadviseerd dat zij bij aanhoudende klachten terug moest komen. Aan dit advies heeft appellante geen gevolg gegeven. De bezwaarverzekeringsarts heeft in de rapportage van 5 maart 2009 terecht vastgesteld dat Van der Meulen in zijn brief van 11 december 2008 geen objectief medische onderbouwing heeft gegeven voor het aannemen van meer beperkingen. De Raad is van oordeel dat de namens appellante in geding gebrachte informatie van medisch adviseur Kraft geen twijfel doet rijzen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen op de in geding zijnde datum van 21 maart 2006.

4.4. Nu de Raad ook overigens niet is gebleken dat onvoldoende rekening is gehouden met de bij appellante bestaande beperkingen of dat appellante anderszins niet in staat kan worden geacht de haar voorgehouden functies te verrichten, houdt het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit stand en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.

5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht .

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J.P.M. Zeijen en N.J.E.G. Cremers als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2012.

(get.) C.W.J. Schoor.

(get.) G.J. van Gendt.

CVG


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature