Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

WAO-schatting. Voldoende medische grondslag? Eerst in hoger beroep voldoende arbeidskundige toelichting. Juiste schattingsbesluit toegepast?

Uitspraak



06/5729 WAO

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellant],

tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 22 augustus 2006, 06/864 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 4 juli 2008

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. L.E. Nijk, advocaat te Zwolle, hoger beroep ingesteld en daarbij de zogenoemde notities functiebelasting van 29 september 2005 overgelegd.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en daarbij het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige H.F. Westerman van 20 november 2006 overgelegd.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2008.

Namens appellant is zijn gemachtigde verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.A. Blind.

II. OVERWEGINGEN

1. Appellant was werkzaam als vetsmelter toen hij zich op 5 februari 1985 ziek meldde met rugklachten. Met ingang van 6 februari 1986 werd aan appellant onder andere een volledige uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend. Deze WAO-uitkering werd met ingang van 15 april 1995 ingetrokken en het hiertegen ingestelde beroep is op 17 april 1997 door de toenmalige rechtbank Zwolle ongegrond verklaard. Appellant heeft zich voorts met ingang van 1 april 1997 ziek gemeld met rug- en psychische klachten. Met ingang van 31 maar 1998 ontving appellant wederom een volledige WAO-uitkering welke met ingang van 31 maart 2003 werd voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Sinds 2000 is appellant als zelfstandige werkzaam in een metaalbedrijf.

2.1. In het kader van een herbeoordeling is appellant op 15 juni 2005 onderzocht door de verzekeringsarts

P.J. English-Bijlsma. Blijkens het rapport van dit onderzoek van 15 juni 2005 is appellant vanwege de rugklachten voor halve dagen werkzaam in zijn bedrijf. Voorts komt in dit rapport naar voren dat de behandeling van appellant voor zijn psychische klachten bij de psychiater jaren geleden is afgerond en dat voor zijn rugklachten, waarvoor bij het lichamelijk onderzoek geen duidelijk objectiveerbare afwijkingen konden worden vastgesteld, ook in de behandelend sector geen verklaring is gevonden. Niettemin nam English-Bijlsma mede op basis van de voorgeschiedenis enige rug- en psychische beperkingen aan, maar bestond volgens haar voor een urenbeperking geen aanleiding. English-Bijlsma legde een en ander vast in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), waarna bij het arbeidskundig onderzoek na functieduiding het verlies aan verdienvermogen werd vastgesteld op 6,42%. Diensovereenkomstig trok het Uwv bij besluit van 3 oktober 2005 de WAO-uitkering van appellant met ingang van 4 december 2005 in.

2.2. In de bezwaarprocedure besprak de bezwaarverzekeringsarts T. Miedema in een rapport van 7 februari 2006 het onderzoek en de bevindingen van English-Bijlsma en zag hij geen aanleiding om aan de juistheid van haar beoordeling te twijfelen. De bezwaararbeidsdeskundige J. Langius verwees in een rapport van 3 maart 2006 wat betreft de medische geschiktheid van de geduide functies naar de in rubriek I van deze uitspraak vermelde notities functiebelasting, welke een motivering bevatte van “M”-signaleringen en een categorale toelichting op de “G”-signaleringen, en berekende het verlies aan verdienvermogen op 6,51%. Vervolgens verklaarde het Uwv bij zijn besluit van 3 maart 2006 het tegen het besluit van 3 oktober 2005 gemaakte bezwaar ongegrond.

3. De rechtbank verklaarde bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het besluit van 3 maart 2006 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond. De rechtbank heeft onder verwijzing naar het door English-Bijlsma en Miedema verrichte onderzoek de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. De rechtbank was ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit, onder verwijzing naar de uitspraken van de Raad van 9 november 2004 (o.a. LJN: AR4716) van oordeel dat met de aanduiding van signaleringen in het Resultaat functiebeoordeling met een “M” en aanduiding van een zogenoemd niet-matchend item met een *, een en ander met bijbehorende motivering, in voldoende mate tegemoet was gekomen aan de in de uitspraken van 9 november 2004 verwoorde kritiek op de inzichtelijkheid en controleerbaarheid, maar oordeelde tevens dat dit niet gold voor de omzetting van een “M” in een “G”. De rechtbank achtte echter in dit geval de gegeven arbeidskundige motivering van de geschiktheid van de geduide functies voldoende en concludeerde dat het Uwv de WAO-uitkering van appellant terecht had ingetrokken.

4. In hoger beroep heeft de gemachtigde van appellant de in eerdere fasen van de procedure voorgedragen gronden en argumenten in essentie herhaald. Deze komen er op neer dat de FML in onvoldoende mate de beperkingen weergeeft en dat de geduide functies ook na de aanpassingen van het CBBS onvoldoende zijn gemotiveerd.

5.1. De Raad heeft geen aanleiding gezien omtrent de medische grondslag van het bestreden besluit een ander oordeel te geven dan de rechtbank. Ook in hoger beroep zijn van de zijde van appellant geen medische gegevens, afkomstig van bijvoorbeeld een behandelaar, overgelegd waarin aanknopingspunten zouden kunnen worden gevonden voor de juistheid van het standpunt van appellant ten aanzien van de voor hem vastgestelde belastbaarheid.

5.2. Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit wijst de Raad erop dat in het in rubriek I van deze uitspraak vermelde rapport van Westerman is vermeld dat Langius in zijn rapport van 3 maart 2006 heeft aangegeven daarbij te hebben gevoegd een bijlage bevattende een nadere motivering van de “G”-signaleringen in de drie aan de onderhavige schatting ten grondslag gelegde functies en dat de “M”-signaleringen zijn besproken in de notities functiebelasting. Volledigheidshalve heeft Westerman in zijn rapport tevens een motivering gegeven van evenbedoelde signaleringen in de functies parkeercontroleur (SBC-code 342022) en telefonist, receptionist (SBC-code 315120). De Raad is, anders dan Westerman, er echter niet van overtuigd dat, gezien de beperking van appellant ten aanzien van het onderdeel conflicthantering, het incidenteel tegenkomen van agressieve of onredelijke mensen in deze functie de belastbaarheid van appellant niet te boven gaat. Met het rapport van Westerman, waarin ook nog is aangegeven dat alle functies zijn nagelopen op het aspect van de zogenoemde verstopte beperkingen met conclusie dat in die functies een bovennormale belasting niet voorkomt, acht de Raad al met al de medische geschiktheid van de functies, met uitzondering van de functie parkeercontroleur, voldoende toegelicht.

5.3. Ter zitting is nog ter sprake gekomen dat, in aanmerking genomen dat appellant op [datum] 1959 is geboren, de regels van het zogenoemde aangepaste Schattingsbesluit, dat wil zeggen de met ingang van 1 oktober 2004 in werking getreden wijzigingen van het Schattingsbesluit, voor hem met ingang van 22 februari 2007 niet meer gelden en dat de schatting zou moeten voldoen aan de regels van het Schattingsbesluit, zoals dat gold tot 1 oktober 2004. Ter zitting is tevens met partijen vastgesteld dat, indien de functie chauffeur/vertegenwoordiger (SBC-code 282101) met 4 arbeidsplaatsen, wordt vervangen door de functie telefonist, receptionist (SBC-code 315120) met 7 arbeidsplaatsen, de schatting voldoet aan het tot 1 oktober 2004 geldende Schattingsbesluit en dat alsdan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant niet wijzigt.

5.4. Nu de motivering van de medische geschiktheid van de aan de onderhavige schatting uiteindelijk ten grondslag te leggen functies eerst in hoger beroep is gegeven op een wijze, die voldoet aan de daarvoor in de jurisprudentie van de Raad gestelde eisen, zal de Raad de aangevallen uitspraak vernietigen, het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en tevens bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.

5.5. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep , in totaal € 1.288,-.

III. BESLISSING

Vernietigt de aangevallen uitspraak;

Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;

Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;

Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.288,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en wat betreft deze kosten in hoger beroep aan de griffier van de Raad;

Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 143,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2008.

(get.) C.W.J. Schoor.

(get.) A. Wit.

GdJ


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature