Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Vaststelling eerste arbeidsongeschiktheidsdag. Vaststelling arbeidsongeschikt naar een mate van 35 tot 80%. Geen medische afzakker.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



13/3533 WIA

Datum uitspraak: 6 mei 2015

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van

13 juni 2013, 12/4353 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A.C.S. Grégoire hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting is gehouden op 26 maart 2015. Namens appellant is mr. Grégoire verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant was werkzaam als bankmedewerker. Voor die werkzaamheden is hij op

31 maart 2010 vanwege psychische klachten volledig uitgevallen. Op 7 november 2011 heeft appellant een aanvraag gedaan om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Na medisch onderzoek heeft het Uwv een zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Aan de hand van deze FML is vervolgens arbeidskundig onderzoek verricht. Dat heeft ertoe geleid dat het Uwv bij besluit van

1 februari 2012 appellant met ingang van 28 maart 2012 in aanmerking heeft gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering in het kader van de Wet WIA. Het Uwv is er daarbij vanuit gegaan dat appellant 53% arbeidsongeschikt was en dat 31 maart 2010 de eerste ziektedag was.

1.2.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 1 februari 2012. In verband met dat bezwaar heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep medisch onderzoek verricht. Het Uwv heeft geen aanleiding gezien om voor appellant meer of andere beperkingen aan te nemen, zodat de FML werd gehandhaafd. Wel waren er volgens een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep redenen om een aantal eerder als geschikt aangemerkte functies alsnog ongeschikt te achten. De arbeidsongeschiktheidsbeoordeling werd zodoende ten dele gebaseerd op andere functies. Dat heeft tot een wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid geleid in 66,04%. Appellant bleef daarmee wel in dezelfde arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 80%. Het Uwv heeft dat standpunt neergelegd in een beslissing op bezwaar van 21 september 2012 (bestreden besluit).

2. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv terecht 31 maart 2010 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag heeft aangemerkt. Het betoog van appellant dat hij vóór 31 maart 2010 al minder was gaan werken, slaagde niet, voor welk oordeel de rechtbank heeft verwezen naar de door het Uwv gegeven onderbouwing. Het door het Uwv verrichte medische onderzoek was naar het oordeel van de rechtbank niet onzorgvuldig of onvolledig geweest. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat reeds sprake is van een forse urenbeperking tot twintig uur per week. Mede gelet op die urenbeperking heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te twijfelen dat appellant zijn therapie binnen de normale werktijden of op tijden na het werk kan volgen. De rechtbank heeft geen reden gezien waarom appellant de hem uiteindelijk geduide functies niet zou kunnen vervullen.

3. Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat hij moet worden beschouwd als een zogenoemde medische afzakker. Hij was al ziek voordat hij uitviel voor zijn werkzaamheden. Ter onderbouwing daarvan heeft appellant erop gewezen dat hij zich in januari 2010 al gemeld had bij PsyQ. De eerste arbeidsongeschiktheidsdag zou volgens appellant dan ook eerder moeten zijn dan door Uwv aangenomen. In dat verband heeft appellant gesteld dat het Uwv is uitgegaan van een verkeerde maatman omdat de maatman en het maatmanloon geen juiste afspiegeling zijn van de verdiensten indien appellant niet arbeidsongeschikt was geworden. Daarbij heeft appellant gewezen op de verschillen in de urenomvang van de maatman in de diverse berekeningen die het Uwv heeft gehanteerd. Appellant heeft gesteld dat de voor hem opgestelde FML niet juist is en dat zijn beperkingen daarin onjuist zijn verwerkt en zouden moeten worden ondergebracht bij de beoordelingspunten 1.1 tot en met 1.8 van die FML. Voor dat standpunt heeft appellant verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 3 mei 2012 (ECLI:NL:RBALK:2012:BW4458). Ten slotte heeft appellant gesteld dat het dagloon onjuist is berekend.

4. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

5.1.

Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar de onderdelen 3 en 4 van de aangevallen uitspraak.

5.2.

Dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van appellant op een datum vóór 31 maart 2010 moet worden gesteld, volgt niet uit de beschikbare informatie. Zoals is onderbouwd in het arbeidskundig rapport van het Uwv van 20 september 2012, is het aantal gewerkte uren in de periode van december 2009 tot 31 maart 2010 niet aanmerkelijk geringer geweest dan in de daaraan voorafgaande periode. Zoals het Uwv heeft toegelicht is in bezwaar de eerdere gemaakte berekening aangepast, hetgeen heeft geleid tot een gemiddeld aantal gewerkte uren van 37,81 per week. Dat heeft ook geleid tot een hoger percentage arbeidsongeschiktheid. Zoals uit die gegevens kan worden afgeleid, heeft appellant zich in februari 2010 gemeld bij PsyQ. Op dat moment was er nog geen wezenlijke verandering in het aantal gewerkte uren per week. Ten slotte wordt erop gewezen dat appellant op 24 april 2010 zelf op een vragenlijst heeft ingevuld dat 31 maart 2010 de eerste arbeidsongeschiktheidsdag is. Er is dan ook geen aanleiding om die eerste arbeidsongeschiktheidsdag op een datum eerder dan

31 maart 2010 te stellen.

5.3.

Nu de eerste arbeidsongeschiktheidsdag door het Uwv op juiste gronden op 31 maart 2010 is bepaald en appellant tegen de berekening van het aantal gewerkte uren of het inkomen per 31 maart 2010 op zich geen gronden heeft aangevoerd, zijn de voor appellant vastgestelde maatman en het daarbij behorende maatmaninkomen evenmin onjuist.

5.4.1.

Tegen de door appellant genoemde uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 3 mei 2012 heeft het Uwv hoger beroep ingesteld. In dat hoger beroep heeft de Raad bij uitspraak van

11 december 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:2889) die uitspraak vernietigd. Daarbij is onder meer het volgende overwogen:

“4.1.1. In zijn uitspraak van 4 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1647, heeft de Raad […] geoordeeld dat de Basisinformatie naar vorm noch inhoud is aan te merken als een met de wet strijdige gedragsregel. De Basisinformatie is een handleiding voor de verzekeringsartsen bij het beoordelen en vaststellen van beperkingen en het invullen van de FML. De handleiding geeft aanwijzingen aan de verzekeringsartsen hoe om te gaan met het CBBS als ondersteunend systeem en bevat bepaalde uitgangspunten en handvatten. De Basisinformatie schrijft niet dwingend aan de verzekeringsartsen voor welke beperkingen wel en welke niet in aanmerking moeten worden genomen bij de vaststelling van de belastbaarheid. De verzekeringsarts heeft de mogelijkheid om in het individuele geval af te wijken van de lijst van beperkingen dan wel aanvullende beperkingen te formuleren, zowel op de FML als in de verzekeringsgeneeskundige rapporten. De toelichting in de Basisinformatie over ernstige stoornissen laat onverlet de mogelijkheid voor de verzekeringsarts om een beperking aan te geven bij beoordelingspunten 1.1 tot en met 1.8, ook als geen sprake is van een ernstige stoornis. Daarbij heeft de Raad opgemerkt dat van belang is dat de beoordeling door de verzekeringsarts voldoende en inzichtelijk moet worden gemotiveerd, nu het in het individuele geval gaat om de vraag of de vastgestelde beperkingen, waarmee de (bezwaar)arbeidsdeskundige bij het duiden van functies rekening moet houden, rechtens aanvaardbaar zijn.

4.1.2.

De Raad heeft over het gebruik van de Basisinformatie in het onderhavige geval geen aanleiding gezien anders te oordelen. De Raad volgt betrokkene niet dat het hanteren van de beschreven vuistregel strijdig is met de wettelijke systematiek. Het hanteren van die vuistregel bij de beoordeling van de beoordelingspunten 1.1 tot en met 1.8 maakt niet dat de mogelijkheden van de verzekeringsarts, om in het individuele geval af te wijken van de lijst van beperkingen dan wel aanvullende beperkingen te formuleren, worden beknot. Evenmin is juist dat in rubriek 1.9 pas beperkingen geduid kunnen worden als beperkingen in de beoordelingspunten 1.1 tot en met 1.8 hiertoe noodzaken. Doorslaggevend blijft dat de beoordeling door de verzekeringsarts om bij de beoordelingspunten wel of geen beperkingen aan te nemen voldoende en inzichtelijk moet worden gemotiveerd. […].”

5.4.2.

Gelet op deze uitspraak is er geen aanleiding om te concluderen dat de door het Uwv gehanteerde methode om de FML in te vullen onjuist is. Evenmin kan worden gezegd dat de door het Uwv vastgestelde beperkingen van appellant onjuist in de voor hem geldende FML zijn verwerkt. Gelet op de door appellant ingebrachte medische gronden is er ook geen aanleiding om te concluderen dat met de door appellant ondervonden beperkingen onvoldoende rekening is gehouden.

5.5.

Voor zijn stelling dat het Uwv het voor hem geldende dagloon onjuist heeft berekend, heeft appellant geen andere gronden aangedragen dan dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag onjuist is vastgesteld. Die grond is in 5.2 reeds verworpen.

5.6.

Gelet op hetgeen van 5.2 tot en met 5.5 is overwogen slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking. Voor een veroordeling van het Uwv tot vergoeding van wettelijke rente over na te betalen uitkering bestaat geen ruimte.

6. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- bevestigt de aangevallen uitspraak;

- wijst het verzoek om veroordeling van het Uwv tot vergoeding van wettelijke rente af.

Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en

A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2015.

(getekend) G.A.J. van den Hurk

(getekend) J.R. van Ravenstein

HD

» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature