U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Herziening en terugvordering studiefinanciering. Niet woonachtig op het GBA-adres.

Uitspraak



13/5088 WSF

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van

1 augustus 2013, 13/2374 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.G.P. Glas, advocaat, hoger beroep ingesteld.

De Minister heeft een verweerschrift ingediend.

Appellant heeft nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Glas. De Minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K.F.Hofstee.

OVERWEGINGEN

1.1.

De Minister heeft, voor zover hier van belang, over het jaar 2012 aan appellant studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) toegekend, berekend naar de norm voor een uitwonende studerende. Appellant staat vanaf 14 april 2010 in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) ingeschreven op het [adres] te Gouda. Op dit adres staan zeven personen ingeschreven waaronder [X.], zijn echtgenote [Y.] en hun drie kinderen. Appellant stelt dat hij op dit adres een kamer huurt en woonachtig is.

1.2.

Bij besluit van 16 november 2012 heeft de Minister appellant vanaf 1 januari 2012 alsnog als thuiswonend aangemerkt, de vanaf januari 2012 toegekende studiefinanciering herzien naar de norm voor een thuiswonende studerende en het bedrag dat als gevolg van de herziening te veel aan appellant is betaald omgezet in een kortlopende schuld die moet worden terugbetaald.

1.3.

Bij besluit van 13 februari 2013 (bestreden besluit) heeft de Minister het bezwaar van appellant tegen het besluit van 16 november 2012 ongegrond verklaard. Aan de herziening en terugvordering heeft de Minister ten grondslag gelegd dat uit onderzoek is gebleken dat appellant niet woont op het adres waarop hij in de GBA staat ingeschreven. Het onderzoek heeft bestaan uit een huisbezoek op 1 november 2012 op het GBA-adres van appellant waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport misbruik uitwonendenbeurs van 14 november 2012.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Samengevat heeft de rechtbank daartoe overwogen dat de Minister op grond van de bevindingen van de rapporteurs zoals deze zijn neergelegd in het rapport misbruik uitwonendenbeurs aannemelijk heeft kunnen achten dat appellant niet op het [adres] te Gouda woonachtig was.

3.1.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het huisbezoek onrechtmatig was, omdat er geen redelijke grond aanwezig was voor het huisbezoek nu het huisbezoek slechts was gebaseerd op het feit dat appellant aan één of meerdere risicoprofielen voldeed.

3.2.

Appellant heeft voorts aangevoerd dat het huisbezoek aan de woning ook onrechtmatig was, omdat de hoofdbewoonster niet is voorgehouden wat het doel van het bezoek was, welke consequenties de resultaten van dit onderzoek zouden kunnen hebben en dat medewerking kan worden geweigerd. Nu de hoofdbewoonster niet voldoende is geïnformeerd, is ondanks de verleende toestemming sprake van een onrechtmatig huisbezoek. Alle informatie verkregen bij dit huisbezoek dient als onrechtmatig verkregen buiten beschouwing te blijven.

3.3.

Naar de stelling van appellant behoeft de vaste - andersluidende - rechtspraak van de Raad wijziging.

4. De Raad oordeelt als volgt.

4.1.1.

In artikel 1.1, eerste lid, van de Wsf 2000 wordt onder thuiswonende studerende verstaan de studerende die niet een uitwonende studerende is, en wordt onder uitwonende studerende verstaan de studerende die voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 1. 5.

4.1.2.

Ingevolge artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000, zoals deze bepaling luidde ten tijde hier van belang, komt voor het normbedrag voor een uitwonende studerende in aanmerking de studerende die voldoet aan de volgende verplichtingen:

a. de studerende woont op het adres waaronder hij in de GBA staat ingeschreven, en

b. het woonadres van de studerende is niet het adres waaronder zijn ouders of een van hen in

de GBA staat of staan ingeschreven.

4.1.3.

De vraag waar de studerende woont als bedoeld in artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000 dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden.

4.2.1.

Naar vaste rechtspraak van de Raad is geen sprake van inbreuk op het huisrecht als bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden als de rechthebbende toestemming tot binnentreden in de woning heeft gegeven. De toestemming moet vrijwillig zijn verleend en op basis van ‘informed consent’. Van ‘informed consent’ is sprake indien de controleurs zich voorafgaand hebben gelegitimeerd en de toestemming berust op volledige en juiste informatie over reden en doel van het huisbezoek en over de gevolgen van het weigeren van toestemming voor het recht op studiefinanciering. Indien één bewoner van een woning toestemming tot binnentreden verleent, wordt in beginsel geen inbreuk gemaakt op het huisrecht van de overige bewoners. Uit die toestemming kan het gerechtvaardigde vermoeden worden afgeleid dat de overige bewoners instemmen met dit binnentreden. Dit betreft echter niet de in die woning afzonderlijke en afsluitbare gedeelten, bestemd tot exclusief woongebruik van die andere bewoners. Indien een andere bewoner dan degene wiens studiefinanciering in het geding is toestemming tot binnentreden verleent hoeft ten opzichte van die bewoner niet te zijn voldaan aan het vereiste van ‘informed consent’ in de hiervoor bedoelde zin. Wel is in die situatie voorafgaande legitimatie en mededeling van het doel van het binnentreden vereist. Verwezen wordt naar de uitspraak van de Raad van 19 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2012:633.

Voor een wijziging van deze rechtspraak ziet de Raad in hetgeen door appellant is aangevoerd geen aanleiding.

4.2.2.

Uit de gedingstukken wordt afgeleid, en dit is door appellant in het hoger beroepschrift ook erkend, dat de hoofdbewoonster toestemming heeft verleend tot het betreden van de woning. Er is geen aanknopingspunt voor het oordeel dat hierbij van de gebruikelijke gang van zaken, inhoudende dat de controleurs zich onder meer legitimeren en het doel van het huisbezoek uitleggen, is afgeweken. De aldus verleende toestemming door de hoofdbewoonster was voldoende voor het ten aanzien van appellant rechtmatig binnentreden in de woning, ook voor wat betreft de door de hoofdbewoonster als kamer van appellant getoonde kamer. Die kamer was immers niet bestemd tot het exclusief woongebruik van appellant, omdat het (tevens) de kamer van de zoon van de hoofdbewoonster was.

4.3.

De Raad is voorts van oordeel dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld als weergegeven onder 2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het rapport misbruik uitwonendenbeurs voldoende grondslag biedt voor het oordeel dat appellant niet woonde op het door hem opgegeven GBA-adres. De Raad deelt de overwegingen van de rechtbank als neergelegd in de overwegingen 8 en 9 van de aangevallen uitspraak. Ook hetgeen appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht verklaart niet waarom in de kamer waar appellant zou slapen niet of nauwelijks kleding en persoonlijke spullen van hem zijn aangetroffen. Voorts zijn ook voor de Raad van betekenis de verklaringen van de buren inhoudende dat op het [adres] wel een gezin met drie jonge kinderen woont, maar geen jongeman van 20 jaar.

4.4.

De in hoger beroep gegeven verklaring inhoudende dat appellant in verband met zijn werk steeds laat thuis is zodat de buren hem niet hebben gezien acht de Raad niet van voldoende gewicht om te twijfelen aan de verklaring van de buren. De door appellant ter onderbouwing van zijn stelling ingediende werkbriefjes zien slechts op een beperkte periode en uit deze werkbriefjes volgt geenszins dat hij alle avonden tot laat heeft gewerkt.

4.5.

Het voorgaande betekent dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en D.S. de Vries en C.J. Borman als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2014.

(getekend) J. Brand

(getekend) G.J. van Gendt

JS

» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature