Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Herziening recht op toeslag met terugwerkende kracht omdat de toeslag was vastgesteld op basis van een onjuiste geboortedatum van het kind van appellant. Terugvordering. Daarbij is aangegeven dat het feit dat appellant ten onrechte uitkering ontving, niet diens fout was. Redelijkerwijs duidelijk? Uit de toekenningsbesluiten zelf is niet duidelijk op grond waarvan de toeslag is verleend, zodat aan appellant nietkan worden tegengeworpen dat hij begrepen moet hebben dat die toeslag werd verleend in verband met zijn (onjuiste) opgave van de geboortedatum van zijn kind. Geen grond voor herziening met terugwerkende kracht. Daarmee is voor de terugvordering ook geen grondslag aanwezig.

Uitspraak



08/2114 TW en 08/2117 TW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),

tegen de uitspraken van de rechtbank Maastricht van 29 februari 2008, 07/1621, en van 3 maart 2008, 07/1622 (hierna: aangevallen uitspraken),

in de gedingen tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 20 mei 2009.

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. D. Osmic, advocaat te Maastricht, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft in beide gedingen een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2009. Appellant is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J. Lagerweij.

II. OVERWEGINGEN

1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Toeslagenwet (Tw) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.

2.1. Appellant heeft per 24 november 2004 uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) en de Tw aangevraagd. Op het aanvraagformulier Tw heeft hij vermeld dat de geboortedatum van zijn jongste kind [datum] 1989 was. De vraag of hij voor dat kind kinderbijslag ontving heeft appellant niet beantwoord. Bij besluit van 16 december 2004 heeft het Uwv appellant een WW-uitkering met daarnaast een toeslag van € 7,18 per dag toegekend.

2.2. De WW-uitkering en de toeslag zijn met ingang van 28 juli 2006 beëindigd wegens ziekte van appellant. Bij besluit van 14 februari 2007 heeft het Uwv appellant met ingang van 22 januari 2007 een WW-uitkering en daarnaast een toeslag van € 7,38 per dag toegekend. De toeslag is met ingang van [datum] 2007 beëindigd op de grond dat het jongste kind op [datum] 2007 18 jaar werd.

2.3. Vervolgens heeft in april 2007 een controle plaatsgevonden waarbij bleek dat bij de Sociale Verzekeringsbank maar één kind bekend was met de geboortedatum [datum] 1982 en dat voor dat kind kinderbijslag is betaald tot en met het laatste kwartaal van 2000. Blijkens opgave van de gemeentelijke basisadministratie van Maastricht heeft appellant twee kinderen, te weten [J.], geboren op [datum] 1982 en verblijvend op een ander adres dan dat van appellant, en [S.], geboren op [datum] 1980 en verblijvend op het adres van appellant.

2.4. Bij besluit van 9 mei 2007 heeft het Uwv het recht op toeslag met ingang van 24 november 2004 herzien omdat de toeslag was vastgesteld op basis van een onjuiste geboortedatum van het kind van appellant.

Bij besluit van 22 mei 2007 heeft het Uwv, onder verwijzing naar zijn brief van 9 mei 2007, een bedrag van € 3.618,70 bruto (de verleende toeslag over de periode van 24 november 2004 tot 29 april 2007) van appellant teruggevorderd. Daarbij is aangegeven dat het feit dat appellant ten onrechte uitkering ontving, niet diens fout was.

2.5. Bij twee afzonderlijke besluiten van 20 augustus 2007 (de bestreden besluiten) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 9 mei 2007 en 22 mei 2007 ongegrond verklaard.

3.1. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.

3.2. In hoger beroep heeft appellant wederom primair het standpunt ingenomen dat de toeslag niet met terugwerkende kracht kon worden herzien omdat het appellant niet redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat ten onrechte toeslag werd verstrekt.

4.1. Het geschil in hoger beroep spitst zich allereerst toe op de vraag of het onder 3.2 weergegeven standpunt van appellant juist is. Dienaangaande overweegt de Raad het volgende.

4.2. Zoals blijkt uit de toevoeging aan het besluit van 22 mei 2007 en zoals namens het Uwv bevestigd ter zitting van de rechtbank, stelt het Uwv zich op het standpunt dat de toeslag niet door toedoen van appellant ten onrechte aan hem is toegekend. Naar uit de gedingstukken blijkt, heeft het Uwv daarbij in aanmerking genomen dat bij de onjuiste vermelding van de geboortedatum sprake kan zijn geweest van een schrijffout en dat het recht op toeslag niet had kunnen worden vastgesteld omdat de vraag of appellant voor het op [datum] 1989 geboren kind kinderbijslag ontving niet is beantwoord. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat het appellant duidelijk kon zijn geweest dat ten onrechte uitkering werd verstrekt, omdat hij een onjuiste geboortedatum heeft opgegeven terwijl het hem redelijkerwijs duidelijk had kunnen zijn dat dat gegeven van invloed was voor het recht op toeslag.

4.3. Over de vraag of een uitkering met terugwerkende kracht kan worden herzien geven de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 enige regels. Tussen partijen is in geschil of artikel 3, derde lid, van de ze Beleidsregels in het geval van appellant van toepassing is. Dit artikellid bepaalt dat, indien het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt, de uitkering wordt ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de dag waarop het de verzekerde duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt.

4.4. Hoewel het appellant redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat een juiste opgave van de geboortedatum van zijn jongste kind van invloed kon zijn op het recht op toeslag, is daarmee de vraag niet beantwoord of appellant redelijkerwijs kon weten dat hij ten onrechte toeslag ontving. Daarvoor is van belang dat bij de besluiten van 16 december 2004 en 14 februari 2007 slechts een bedrag aan toeslag is toegekend, zonder dat is aangegeven op grond waarvan en zonder dat zulks uit enig ander gegeven, zoals een berekening of vermelding van wettelijke bepalingen, kon worden afgeleid. Ter zitting van de Raad is van de zijde van het Uwv ook erkend dat uit de toekenningsbesluiten zelf niet duidelijk is op grond waarvan de toeslag is verleend. Gelet daarop kan het Uwv naar het oordeel van de Raad aan appellant niet tegenwerpen dat hij begrepen moet hebben dat die toeslag werd verleend in verband met zijn (onjuiste) opgave van de geboortedatum van zijn kind.

4.5. Op grond van het onder 4.4 overwogene is de Raad van oordeel dat het in 3.2 weergegeven standpunt van appellant juist is. Dat betekent dat artikel 3, derde lid, van voormelde Beleidsregels het Uwv geen grondslag bood voor de herziening van het recht op toeslag met terugwerkende kracht. Daarmee is voor de terugvordering ook geen grondslag aanwezig.

5.1. De aangevallen uitspraken komen voor vernietiging in aanmerking, evenals de bestreden besluiten. Het Uwv zal opnieuw op de bezwaren van appellant dienen te beslissen. Daarbij zal het Uwv tevens het verzoek tot vergoeding van de kosten in bezwaar dienen te betrekken.

5.2. De Raad acht termen aanwezig om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beide gedingen en in beide instanties, telkens wegens verleende rechtsbijstand. Die kosten worden begroot op € 966,-- in beroep en € 644,-- in hoger beroep, totaal derhalve € 1.610,--.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraken;

Verklaart het beroep tegen de bestreden besluiten van 20 augustus 2007 gegrond en vernietigt die besluiten;

Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen opnieuw op de bezwaren van appellant beslist met inachtneming van deze uitspraak van de Raad;

Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de kosten van appellant begroot op totaal € 1.610,--, te voldoen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;

Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van totaal € 292,-- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door M.A. Hoogeveen als voorzitter en H.G. Rottier en A.A.M. Mollee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I. Mos, als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2009.

(get.) M.A. Hoogeveen.

(get.) I. Mos.

BvW


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature