Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebieden:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Verzoek om toekenning van FPU-arrangement afgewezen.Ter motivering is gewezen op het beleid van OCW om ambtenaren in de leeftijdscategorie van 55 en 56 jaar in principe geen FPU-arrangement toe te kennen. Geen sprake van uitzondering. Onbevoegdelijk genomen besluit.

Uitspraak



06/4917 AW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellant], (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 12 juli 2006, 05/5039 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: minister)

Datum uitspraak: 30 oktober 2008

I. PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. I. de Vink, advocaat te Rijswijk. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. Mulders, werkzaam bij Van Kleef & Partners te Boskoop.

II. OVERWEGINGEN

1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Bij circulaire van 8 april 2004, Stcrt. 21 juni 2004, nr. 115 (hierna: circulaire) heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het in maart 2004 met de sociale partners overeengekomen sociaal flankerend beleid in de sector Rijk voor de periode van 1 maart 2004 tot 1 januari 2008 bekendgemaakt. Onderdeel daarvan is het zogenoemde FPU-arrangement, dat - voor zover hier van belang - bestaat uit een aanvulling op de FPU-uitkering tot 70% van de FPU-berekeningsgrondslag gedurende maximaal acht jaar. Dit beleid is nadien, met terugwerkende kracht tot en met 1 maart 2004, vastgelegd in een regeling: het Tijdelijk besluit sociaal flankerend beleid sector Rijk van 31 december 2004, Stb. 2005, 29 (hierna: Tijdelijk besluit).

1.2. Appellant, geboren op [datum] 1950, is werkzaam bij het agentschap Centrale Financiën Instellingen (hierna: CFI) van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: OCW). Hij heeft op 17 augustus 2004 aan de Hoofddirecteur CFI verzocht, hem met ingang van 1 december 2005 met toepassing van artikel 94a van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) ontslag te verlenen met het oog op een FPU-uitkering op grond van de Regeling flexibel pensioen en uittreden. Daarbij heeft hij verzocht om toekenning van een FPU-arrangement.

1.3. Bij besluit van 21 december 2004, namens de minister ondertekend door de Hoofddirecteur CFI, is het verzoek om toekenning van een FPU-arrangement afgewezen. Dit besluit is, na bezwaar, gehandhaafd bij het bestreden besluit van de minister, gedateerd 14 juni 2005. Ter motivering is gewezen op het beleid van OCW om ambtenaren in de leeftijdscategorie van 55 en 56 jaar in principe geen FPU-arrangement toe te kennen. Voor een uitzondering op dat beleid is in het geval van appellant geen plaats, aldus de minister.

2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. De Raad overweegt als volgt.

3.1. De Raad stelt allereerst vast dat in artikel 9 van het Tijdelijk besluit de bevoegdheid om een besluit te nemen op een verzoek om toekenning van een FPU-arrangement is toegedeeld aan de secretaris-generaal; ook in de circulaire wordt de secretaris-generaal als bevoegd orgaan aangeduid. De secretaris-generaal was dus bevoegd het primaire besluit te nemen. Bij de secretaris-generaal lag dan ook de bevoegdheid om het bestreden besluit te nemen. Nu de minister dat heeft gedaan, is het bestreden besluit onbevoegdelijk genomen. Het bestreden besluit dient dan ook te worden vernietigd, evenals de aangevallen uitspraak waarbij dit besluit in stand is gelaten. Nu de secretaris-generaal bij schrijven van 22 april 2008 het bestreden besluit voor zijn rekening heeft genomen, zal de Raad bezien of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten.

3.2. Vervolgens staat de Raad voor de vraag of terecht is besloten aan appellant geen FPU-arrangement toe te kennen.

3.2.1. Artikel 9, eerste lid, van het Tijdelijk besluit bepaalt, voor zover hier van belang, het volgende: “Tot 1 januari 2005 kan een secretaris-generaal een FPU-arrangement (…) aanbieden aan een FPU-gerechtigde ambtenaar (…). Het FPU-ontslag dient in te gaan uiterlijk 1 december 2005.” In de circulaire was, in vrijwel gelijkluidende bewoordingen, hetzelfde bepaald.

3.2.2. De Raad kan uit deze bepalingen, in het bijzonder uit het gebruik van de woorden “FPU-gerechtigde ambtenaar”, niet anders concluderen dan dat bedoeld is de doelgroep zo te begrenzen, dat het moet gaan om een ambtenaar die voor FPU in aanmerking komt, in aanvulling op welke uitkering dan het FPU-arrangement wordt toegekend. Appellant behoort niet tot deze doelgroep.

3.2.3. De zinsnede uit de toelichting bij artikel 9 van het Tijdelijk besluit, waarop appellant een beroep heeft gedaan, luidende “Een FPU-arrangement kan alleen worden aangeboden aan ambtenaren van 55 jaar en ouder met een ononderbroken diensttijd van tenminste tien jaren op het moment van uittreden, die de laatste zes maanden voorafgaand aan de vervroegde uittreding ononderbroken als ambtenaar hebben doorgebracht.”, heeft de Raad niet tot een andere conclusie kunnen brengen. Met name kan uit die zinsnede niet uit worden afgeleid dat slechts vereist is dat de ambtenaar op het moment van uittreden, in dit geval 1 december 2005, 55 jaar of ouder is.

3.2.4. De Raad gaat voorts voorbij aan de stelling van appellant, dat nog in een ander geval door het ministerie zou zijn afgeweken van het Tijdelijk besluit en/of de circulaire, nu deze stelling eerst ter zitting van de Raad naar voren is gebracht en ook niet is onderbouwd.

3.2.5. Ook overigens heeft de Raad in hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd geen aanleiding gevonden om het bestreden besluit in rechte inhoudelijk aan te tasten, zodat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand worden gelaten.

4. De Raad acht termen aanwezig de minister op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellant in eerste aanleg tot een bedrag van € 644,- en in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak;

Verklaart het beroep tegen het besluit van 14 juni 2005 gegrond en vernietigt dit besluit;

Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;

Veroordeelt de minister in de proceskosten van appellant tot een bedrag van in totaal €1.288,-, te betalen door de Staat der Nederlanden;

Bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan appellant het door hem in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 349,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en K.J. Kraan als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2008.

(get.) J.G. Treffers.

(get.) K. Moaddine.

HD


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature