Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Jonge Landbouwers 2013. Investering in machines. Opleggen korting vanwege niet-naleving van de voorwaarde dat de investering uiterlijk 1 juli 2015 volledig moet zijn afgerond. Levering en daadwerkelijk beschikbaar voor gebruik; machines na 1 juli 2015 geleverd.

Regeling LNV-subsidies

Uitspraak



uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 16/210

27811

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 mei 2017 in de zaak tussen [appellant] , te [woonplaats] , appellant

en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. P.A. Luschen).

Procesverloop

Bij besluit van 1 december 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de subsidie van appellant in het kader van de Regeling LNV-subsidies, onderdeel Jonge Landbouwers 2013 (de Regeling), vastgesteld op € 17.650,-.

Bij besluit van 17 februari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.

Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2017.

Appellant is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1

Bij besluit van 18 april 2014 (verleningsbesluit) heeft verweerder de aanvraag van appellant voor de subsidie Jonge Landbouwers 2013 voor de investering in een trekker en een ploeg goedgekeurd en voor maximaal € 20.000,- subsidie verleend. In het verleningsbesluit staat dat, nadat de investeringen helemaal zijn gerealiseerd en betaald, tot en met 1 juli 2015 vaststelling van de subsidie kan worden aangevraagd.

1.2

Appellant heeft verweerder op 1 juli 2015 verzocht de subsidie vast te stellen (vaststellingsverzoek).

1.3

De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft op 16 september 2015 onderzoek verricht op het bedrijf van appellant en op 18 september 2015 een tegencontrole op het bedrijf van de leverancier (Vohamij). De bevindingen van deze controles zijn neergelegd in een rapport gedateerd 20 september 2015 (NVWA-rapport). In het NVWA-rapport is onder meer opgenomen dat de trekker is geleverd op 10 augustus 2015, dat de ploeg nog niet is geleverd, en dat appellant heeft verklaard dat de trekker en de ploeg niet op 1 juli 2015 aanwezig waren omdat deze nog voor aanpassingen zijn teruggegaan naar Vohamij.

1.4

Na daartoe op 30 september 2015 door verweerder te zijn verzocht heeft appellant het vaststellingsverzoek op 14 oktober 2015 aangevuld en onder meer overgelegd twee overeenkomsten met Vohamij gedateerd 26 juni 2015, facturen van Vohamij gedateerd 30 juni 2015 voor de koop van een trekker van € 80.000,- en een ploeg van € 21.000,-, en twee werkorderbonnen van Vohamij gedateerd 10 augustus 2015 en 29 september 2015 voor de aflevering van respectievelijk een trekker en een ploeg.

1.5

Bij het primaire besluit heeft verweerder bij de vaststelling van de subsidie een verhoudingsgewijze korting toegepast, omdat de officiële duur van de investering in de trekker en de ploeg met zes weken, respectievelijk drie maanden is overschreden. De investering in de trekker is afgerond op 10 augustus 2015 en de investering in de ploeg op 29 september 2015. Vanwege de overschrijding is op de subsidie voor de trekker een korting van 9% toegepast en op de subsidie voor de ploeg een korting van 20%.

2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Het uitvoeren van een investering in een machine vereist dat die machine daadwerkelijk op het bedrijf van de subsidie-ontvanger aanwezig is. Indien dat niet het geval is en de machine om wat voor reden dan ook niet wordt gebruikt, voldoet de investering niet aan het doel van de Regeling. Omdat de machines op 1 juli 2015 nog niet op het bedrijf van appellant aanwezig waren, konden deze toen ook niet effectief worden ingezet.

3. Appellant komt op tegen de door verweerder bij de vaststelling van de subsidie toegepaste korting en voert daartoe het volgende aan. De investering in de machines is gezien de overeenkomsten en facturen gerealiseerd voor 1 juli 2015. De beslissing de machines te kopen is op 26 juni 2015 genomen. Vohamij had de machines op voorraad en klaar voor gebruik. De machines stonden gedurende de zomerperiode van 2015 gestald bij Vohamij voor aanpassingen en na-montage en zijn op 10 augustus 2015 en 29 september 2015 in gebruik genomen.

4. Verweerder heeft bij gelegenheid van het onderzoek ter zitting verweer gevoerd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat appellant de investering in de machines niet volledig heeft gerealiseerd op 1 juli 2015. Het volledig realiseren van de investering betekent dat de machines uiterlijk op 1 juli 2015 moeten zijn geleverd en daadwerkelijk aanwezig moeten zijn op het bedrijf, bijzondere omstandigheden daargelaten. Nu de machines op 1 juli 2015 nog niet aan appellant waren geleverd, kon hij ze ook niet beschikbaar hebben voor gebruik.

5. Het College overweegt als volgt. In artikel 4:46, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat het bestuursorgaan de subsidie overeenkomstig de beschikking tot subsidieverlening vaststelt. Op grond van artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb kan de subsidie lager worden vastgesteld, indien de subsidie- ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. Op grond van artikel 1:12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling voert de subsidie-ontvanger de activiteiten waarvoor subsidie is verleend uit met inachtneming van de bij of krachtens deze regeling gestelde vereisten voor of voorwaarden bij subsidieverlening. In het verleningsbesluit is bepaald dat een vereiste voor vaststelling is dat de investering uiterlijk 1 juli 2015 volledig moet zijn gerealiseerd en betaald. Het College deelt, gelet op doel en strekking van deze subsidie, het standpunt van verweerder dat het vereiste dat de investering volledig moet zijn gerealiseerd met zich brengt dat de subsidie-ontvanger de machines niet alleen geleverd moet hebben gekregen, maar ook dat deze daadwerkelijk op het bedrijf aanwezig moeten zijn. Appellant heeft niet aangetoond dat de machines uiterlijk 1 juli 2015 daadwerkelijk op zijn bedrijf aanwezig waren. Gelet op de werkorderbonnen van Vohamij zijn de machines pas na 1 juli 2015 feitelijk aan appellant ter hand gesteld. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder hier anders had moeten oordelen is niet gebleken. Verweerder heeft de subsidie dan ook op een lager bedrag kunnen vaststellen, waarbij niet met vrucht kan worden gezegd dat verweerder bij de afweging tussen de handhaving van de onderhavige verplichting enerzijds en de gevolgen voor appellant van een lagere vaststelling van de subsidie anderzijds onredelijk te werk is gegaan.

6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. H.L. van der Beek, mr. R.R. Winter en mr. H.O. Kerkmeester, in aanwezigheid van mr. M.J. Boon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2017.

w.g. H.L. van der Beek w.g. M.J. Boon


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature